Met gesloten
ogen voor de poëziekast. Welke bundel zal ik er nu weer uit halen? En welk
gedicht zal ik nu zonder te kijken te voorschijn bladeren? Het wordt Zetstukjes voor oogleden van Wouter
Kotte (De Bladen voor de Poëzie, 1969) waarvan ik bladzijde 10 opsla, met Vader (19 jan 1898-22 febr 1968):
Geen
grafkennis bezit mijn vader
hoewel zijn
zwijgen soms wanhoop verbergt:zijn geduld is heilig gebleven
leefkoorts
bemoeilijkt de aftocht
grootmoediger
dan ooit bewoonthij bijna vergeten voorvallen
maar moeheid
in zijn boom
en een
graskleur woekert overde ovale voorouderportretten.