Met een zekere regelmaat ga ik met de ogen toe voor de
poëziecollectie staan. Om er ‘blind’ een bundel uit te pakken, en daaruit
‘blind’ een gedicht te kiezen. Ditmaal kwam Winter te Damme & andere minder beroemde gedichten van de jonge
meester van Hendrik Carette de kast uit. Deze bundel heeft op bladzijde 15 het gedicht Een der druïden staan:
Het heidens hoofd besneeuwd onder
een vacht van knetterend haar.De schedel aan de kruin kaal geschoren
en met blauwe aders beschilderd.
Ogen na de nacht bebloed en
dieper ingeplant de eiken stem
uit zijn keel die hij schraapt.
In zijn darmen, de gangen van zijn rompgewelf,
vloeit het zo begeerde heilig braaksel
dat hij braakt.
De tijd trilt.
Traag snijdt het verleden de aders
der eeuwen door.