dinsdag 3 maart 2020

Uit de kast (XCIV): Aleidis Dierick


Eens in de maand ga ik voor deze rubriek met de ogen dicht voor mijn poëziekast staan om daar een willekeurige bundel uit te nemen. Deze keer is dat Blauwdruk voor een vriendschap van Aleidis Dierick (De Bladen voor de Poëzie, Beveren Melsele, 1981), waaruit ik op bladzijde 31 het gedicht De inkeer opensloeg:

In de kelder rijpen de kazen
rijzen hun vormen te buiten
verspreidend de geur van komijn
weilanden hooiland zomer.

Wolken van spreeuwen gaan over
de geweldige wind staat zuid
een winter van water een sober
leven op brood en kruid.

Langzaam vertrouwd de geluiden
een woning niet langer vreemd
Soms als de treinen fluiten
het hart één seconde versteend.