Eens in de maand ga ik voor deze rubriek met de ogen dicht voor mijn poëziekast staan om daar een willekeurige bundel uit te nemen. Deze keer is dat De moordenaar en zijn vroedvrouw van Philippe Cailliau (Groot Vizier/Hagelslag, Brussel, 1976), waaruit ik (de bladzijden zijn niet genummerd) Verzande grafzuilen opensloeg:
Bijt de nagels in het vlees
opdat de vluchtenden
de ravijn niet lachend
in storten.
Hun ruïnes drogen de
schrompele lippen de dorst
die ze voelen.
smaken niet.
Het hoofd een broos vat van tijd
een gat wit bloed stelpt
de kreten. In de borst
graven de uitgedroogde rivieren
en de honger in hun gekrompen
darmen.
En zwarte kadavers die
zweven-de gieren
in het eeuwig vlammende zand
stormen.