O wat heeft Geertje er
een hekel aan wanneer ik (zo af en toe) mijn baard laat staan. “Wanneer gaat
hij er nu eindelijk weer af?” hoor ik dan slag om slinger, terwijl ze me dan
ook soms nog Paulus noemt, omdat ze vindt dat ik met baard op Paulus de
Boskabouter lijk. Het merkwaardige is nu, en dat zeg ik haar dan ook steeds,
dat ik iedere keer wéét (= zéker weet) dat het haar niet op zal vallen wanneer
ik me weer geschoren heb. Ook nu was dat weer zo. Ik had me ’s morgens
geschoren, en wanneer zag mijn liefhebbende en teerbeminde levensgezellin dat? Toen we al weer bijna gingen slapen….