“Een
grote, internationale wedstrijd heeft plaats gehad en de vertegenwoordigers van
een heel klein land hebben de vertegenwoordigers van een heel groot en machtig
land verslagen. De verslaggever van mijn courant noemt het een historische
gebeurtenis. Hij heeft mensen gezien die vreugdetranen schreiden; anderen die
van ontroering een flauwte nabij waren.” noteerde Cyriel Buysse in zijn
dagboek. Maar wat later komt hij verderop in zijnen gazet tot de ‘gewone
ontstemming’: “Ik lees van een kleine, nietige mogendheid, die, desnoods met
kracht van wapenen, haar heilige, traditionele, nationale rechten, tegen de
aanslagen ener zeer sterke, grote mogendheid zal verdedigen!”
“Komaan,
heren, wees nu toch verstandig en leert voetbal spelen: Vijf ministers als
‘forwards’, drie als ‘half-backs’, twee als ‘backs’ en uw koning in de ‘goal’.
[….] Heus: het sportterrein is nog het enige strijdperk, waar een kleine natie
haar ‘heilige, traditionele, nationale rechten’ tegen de aanvallen ener grote
mogendheid met kans op zegevieren kan verdedigen.” Buysse, de kortstondige
baron, schreef dit op 25 maart 1913. De Groote Oorlog liet nog meer dan een
jaar op zich wachten. Was het een kinderlijke gedachte? Of een wijze?