Met gesloten ogen voor de
poëziekast. Welke bundel zal ik er nu weer uit halen? En welk gedicht zal ik nu
zonder te kijken te voorschijn bladeren? Het wordt Op eigen schaduw hurken van Huub Beurskens (Uitgeverij Meulenhoff,
1978) waarvan ik bladzijde 44 opsloeg, met daarop (grotschildering):
weerbarstig met fakkels de rots te lijf:
de mens in het holst van de tijd met debontleren muts rond het brein geeft met wat oker
alle macht uit handen: hoefslags ontspringt
rendier de lijn en de woedende spies van zijnwraakzuchtige maker, de eeuwig jagende slager.