Voor
de poëziekast met de ogen toe. Welke bundel zal ik er nu weer uit plukken? En
welk gedicht zal ik nu zonder te kijken te voorschijn bladeren? Het wordt Graafschap – Gedichten 1968-1969 van
de betreurde Wilfried Adams waarvan ik bladzijde 4 opsloeg, met daarop Na een jeugd:
Zo schreef ik in heldere luchten
landschappen van water en aardeik stond met de zon op goede voet
vurig betoonde zij zich en trouw
Ik was jong
mijn handen spraken klare taal
Nu ga ik teloor in ontheemde gebaren
en aan mijn stamelende vingersken ik amper mezelf.