Eens in
de maand ga ik voor deze rubriek met de ogen dicht voor mijn poëziekast staan
om daar een willekeurige bundel uit te nemen. Deze keer Minne is wonderzoet in al haar stormen, hertalingen van gedichten
van Hadewijch door Lucienne Stassaert (Uitgeverij P, Leuven, 2002), waaruit ik
op bladzijde 57 het gedicht Om een
voortijdig grote weldaad opensloeg:
Zoals de dorpeling zegt: “Pas tegen de avond
Zal men loven de mooie dag.”
Dat ik dat zo laat verstond
Doet me nu roepen: “Wee mij! Ach!”
Waar is nu het heil
En de vrede onderwijl
Waar minne me eerst zo weeldig van voorzag?