In
diezelfde Atlas van het dialect in Vlaanderen lees ik
dat er in de Zuidelijk-Nederlandse dialecten (dat zijn het Oost-, West-,
Zeeuws- en Frans-Vlaams en het Brabants en het Limburgs aan beide kanten van de
staatsgrens tussen België en Nederland) niet minder dan 50 (víjftig) woorden
voor ‘motregenen’ bestaan. Eigenlijk ken ik daarvan alleen druppelen en
miezeren. De meeste (friezelen, mokkelen, smiezelen en zouwelen) zijn me
onbekend.