Eens in de maand ga ik voor deze rubriek met de ogen dicht voor mijn poëziekast staan om daar een willekeurige bundel uit te nemen. Deze keer is dat Renaissance van Paul Snoek (Manteau, Brussel/Den Haag, 1963), waaruit ik op bladzijde 44 Een reus opensloeg:
Een reus kent zichzelf.
Hij zoekt een meisje zoet als een konijn
om weg te goochelen in en uit
de grote hoed van zijn hart.
Maar een reus is te hoog voor een meisje
en zij te blauw van onderdanigheid.
Het ras der reuzen sterft uit. Spijtig,
want hij kan zijn ogen openrekken
als spek en zijn spieren als slangen
doen spelen, tot vervelens toe.
Een reus is op ijskreem verlekkerd
en op honing van dikke hommels,
die de longen van de rots doen brommen
als dwergen in een waterdichte kerker.
Een reus weet wat hij wil.