Eens in de maand ga ik voor deze rubriek met de ogen dicht voor mijn poëziekast staan om daar een willekeurige bundel uit te nemen. Deze keer is dat De vergrijzing van Hans van de Waarsenburg (Nijgh & Van Ditmar, Den Haag/Rotterdam, 1972), waaruit ik gedicht 17 opensloeg:
een handtasje vol vergeleken bij vroeger
iedere zaterdag is anders,
daarom misschien
vindt ze het niet zo vreemd
dat hij vaster dan anders
in zijn verschoten fauteuil plakt
lichtelijk onderuit gezakt
een wat dronken indruk maakt misschien
een soort ‘papa-slaapt-situatie’ van vroeger,
maar echter.