Eens in
de maand ga ik voor deze rubriek met de ogen dicht voor mijn poëziekast staan
om daar een willekeurige bundel uit te nemen. Deze keer is dat De Tijd van een Vreemdeling van
Henri-Floris Jespers pp (Uitgeverij
Contramine, Antwerpen, 1976), waaruit ik op bladzijde 27 volgend titelloos
gedicht opensloeg:
Het roeren van een rauwe stem
is geen schim in de nachten
de schuine blik van een god
bittere naam, traan van nijd
oeverloos aangezicht.
Het roemen van je naam
een wreed gezoem van waardigheid
en in lege landen van erbarmen
verblijdt veelvuldig de tijd.