In zijn biografie van
Lucebert schrijft Wim
Hazeu dat de dichter in de zomer van 1953 in de Franse hoofdstad was: Zich
in Parijs vestigen was geen optie. De kamernood was er nog groter dan in
Nederland. Kousbroek, bijvoorbeeld, verhuisde in een periode van vier jaar elf
keer. De logica daarvan ontgaat me: als er kamernood heerst zou je toch
niet verwachten dat Kousbroek in vier jaar tijd élf kamers kon vinden?