Deze keer pakte ik, terwijl ik met gesloten ogen voor de
bundelkast stond, Instrumentarium voor
een winter van Hugues Pernath (De Bezige Bij, Amsterdam, 1963) van een
plank. Daaruit bladerde ik met nog steeds de ogen toe bladzijde 89
tevoorschijn, met daarop Bij deze kamer
bewoonbaar:
Bij deze kamer bewoonbaar ben ik nu gewond
Met de kleine opening, de eigenaardige onrust
Van plantengroei wil ik mijn bestaan
Tot tralies vormen, zwijgend
Glijden rond het zingend staren
Van heel donker porselein. Ierland
Eeuwen nabij de religieuze mist
Droog de zachte stelsels aan hars,
Ik smeek de zuster die me kent
Hakend in nooit begonnen families.