Eens in de maand ga ik voor deze
rubriek met de ogen dicht voor mijn poëziekast staan om daar een willekeurige
bundel uit te nemen. Deze keer is dat Blauwdruk
voor een vriendschap van Aleidis Dierick (De Bladen voor de Poëzie, Beveren
Melsele, 1981), waaruit ik op bladzijde 31 het gedicht De inkeer opensloeg:
In de
kelder rijpen de kazen
rijzen
hun vormen te buiten
verspreidend
de geur van komijn
weilanden
hooiland zomer.
Wolken
van spreeuwen gaan over
de
geweldige wind staat zuid
een
winter van water een sober
leven
op brood en kruid.
Langzaam
vertrouwd de geluiden
een
woning niet langer vreemd
Soms
als de treinen fluiten
het
hart één seconde versteend.