Toen ik vanochtend met gesloten ogen voor de poëziekast stond trok ik Vast tapijt van Jan Vanriet
(Paris-Manteau, 1973) uit de bundelverzameling. Toen ik mijn ogen opende keek
ik naar de willekeurig opgeslagen bladzijde 59, naar het gedicht Aan het strand. Dat toeval niet bestaat
wist ik al wel, maar tóch vind ik het straf dat ik juist nú een ‘kerstgedicht’
pluk:
Advent kilt de avonden, gerimpelde huid,
en schemert met bedeesd glacis
een lucht van ijl blauw:
huiverend steekt Magritte zijn pijpje op
en sloft huiswaarts,
een kerstpakket onder de oksel.
Het seizoen gedraagt zich onervaren
en blozend nog. Sneeuw
& ijzel als roze pukkels plots verdwenen,
ja een strelende glimlach
en een minzaam briesje,
de handdruk die schuchter knijpt.