Terwijl ik mij met gesloten ogen voor de poëziekast
bevond plukte mijn linkerhand volkomen willekeurig Fortuna’s lieveling, een
kloeke bloemlezing van de door mij bijzonder gewaardeerde
Hedwig Speliers, te voorschijn. Uit die in 2011 bij Het Poëziecentrum in Gent verschenen
bundel het, eveneens lukraak opengebladerde, gedicht Middag (bladzijde
275):
Languit op het water
dat moeder wordt
spreidt men de prauwen,
volgt men zijn schaduw.
Achter hun tanden
roepen de vissen
naar het licht
dat in de dag staat.
Met kreten keert men terug,
met woorden worden touwen gevormd,
in beddingen
legt men heesters te baden.