Drie jaar geleden is het vandaag al dat
mijn vriend Henri-Floris Jespers het tijdelijke met het eeuwige verwisselde.
Hendrik Carette wijdde, in 1993, in zijn bundel Een raaf in Raversijde
een gedicht aan hem. Ik plaats het hier ter herinnering aan HFJ:
Jespers (de kleinzoon)
Van zichzelf is hij geen prins
maar een zeer menselijk god.
Hij glimt en glimlacht als een
levend en bewegend Boeddhabeeld.
Zijn torso lijkt op de torso
van een samoerai die nog nooit
gevochten heeft en hij drinkt
koffie zoals mijn tante; zonder
moedermelk maar met heel veel
poedersuiker.
Hij kan epateren en pareren,
oreren en citeren als een
echte erudiet.
Wanneer hij denkt, denkt hij
luidop in het Latijn.
Zelfs madame Blavarsky beschermt
hem al jaren.
En iedereen weet het: zijn uitvoerige
correspondentie met Aleister Crowley
blijft een schitterend geheim.