Toen ik
me er op het balkon even van ging vergewissen wat er in de straat nou zo’n
rumoer veroorzaakte zag ik bij de buren voor de wagen van een ontstoppingsfirma
staan. Wat ik ook zag was de sterke slagzin op de cabine: Zonder ons gene plons!
Eerst
dacht ik ‘Wat een raar rijtje’ toen ik in Afscheid van de handkus van
mijn initialengenoot Benno Barnard op bladzijde 80 las ‘Om een of andere reden
liggen er overal botten en schedels, das, ooi, vos, een kraaienschedel met de
snavel nog intact; [….]’. Daarop moest ik even kauwen. Waarom alléén van het
schaap het geslacht benoemd? Na enig peinzen realiseerde deze stadsjongen zich
natuurlijk dat je aan een dassen- of vossenschedel niet kunt zien of het om respectievelijk
een zeug of beer of moer of rekel gaat, maar dat je aan een schapenschedel wél de kunne af kunt zien vermits
een ram hoorns heeft. Toch geen raar rijtje dus….
Ja, veilig staan ze zo wel.
Door dat hoog parkeren is de kans klein dat onbevoegden er met jouw fiets
vandoor gaan, maar echt handig lijkt het me toch niet wanneer je er met je
rijwiel weer op uit wilt.
De grote Duitse denker en
schrijver Ernst Jünger (1895-1998) vocht in de Eerste Wereldoorlog in
Noord-Frankrijk (in de Tweede Wereldoorlog diende hij als officier in het
bezette Parijs). Op de een of andere manier vind ik het waarlijk ontroerend dat
de auteur van In Stahlgewittern – Aus dem Tagebuch eines Stoßtruppführers
en Auf den Marmorklippen in het gehuchtje Guillemont bij de Somme (dat
in 1916 volledig van de kaart werd geveegd) een straat naar zich vernoemd heeft
gekregen. Hij heeft daar gevochten, nota bene als vijand. Chic, dat hem
desondanks deze eer te beurt mocht vallen. Nou ja, dit eertje want het is maar
een onooglijk straatje. Maar toch: er bestáát in Frankrijk een Rue Ernst
Jünger….
Het was lang
geleden dat ik nog eens zo’n rolletje klappertjes zag. Die kon je in je
speelgoedrevolver doen om er geloofwaardiger mee te schieten dan door er alleen
maar Pang! bij te roepen. Ik rook welhaast de zwavelgeur van deze
munitie weer. Hoewel quasi iedereen het een klappertjespistool noemt is dit
natuurlijk een klappertjesrevólver. De meeste jongetjes weten dat wel. Meisjes
maakt het niet uit. Die noemen alle vuurwapens ‘schietgeweren’.
Ineens had ik zin in donker
Duits roggebrood, dus snel Pumpernickel gehaald. En daar natuurlijk even naar
gezocht op Wikipedia. Wist u dat voor Pumpernickel een baktijd nodig is van
zéstien tot vierentwintig uur? Maar: mínimaal zestien!
Ook mensen in een rolstoel
willen wel eens een kaarsje opsteken, of een gebedje prevelen. Natuurlijk zijn
ook zíj welkom, maar echt uitnodigend is dat taludje voor rolstoelers toch
niet. Het had beter links aangelegd kunnen worden….
Waar een ananas de gedachten
toch naar af kan doen dwalen. Ze zullen waarschijnlijk niet gedacht mogen
worden in de woke-mode, maar ik kan er niets aan doen dat de tropische vrucht
me doet denken aan twee plaatjes op boekjes die de Maatschappij De Betuwe Tiel
(van de fameuze Flipje) indertijd uitbracht. ‘Met een emmertje appelstroop naar
huis’ staat er boven het onwitte jongetje waaraan de ananas me deed denken. En dat
Indiaantje Ananas dateert ook uit de vorige eeuw.
Mijn zusje bezorgde me een foto
die ooit werd genomen in de buurt waarin wij opgroeiden (en waarin zij zelfs
het levenslicht zag). Ze werd gemaakt niet lang voor wij in de schaduw van de
Heilig Hartkerk kwamen wonen. Die is op deze opname nog niet volledig af. Toen
ik er later als misdienaar en acoliet fungeerde was het de kerk van de grootste
parochie van het bisdom Breda. Vermoedelijk gingen alle mensen op deze foto ook
naar de Heilig Hartkerk. Ik herken er niet één van, maar het moeten stuk voor
stuk buurtgenoten geweest zijn….
De poëzie van Hans van de
Waarsenburg (1943-2015), met wie ik op bovenstaande foto sta, lees ik graag.
Het is te zeggen: zijn latere. Want wat heb ik toch een hekel aan die ‘hippe’
gedichten die in de mode waren toen hij begon. Dat overdenk ik nu ik zijn Powezie
69 lees. Dat powezie alleen al. Tjonge, wat een tijd toch toen
sommige dichters (onder wie Hans zaliger) hypothese schreven als hiepoteze,
precies als presies, associaties als assosiejasies en hygiëne als
hiegiejene (vreemd genoeg bezigt hij wel syndroom en niet sindroom,
en paranoïde en niet paaraanoowiede)
en langharige critici krietiesie daar niet moeilijk over deden. Ter
zake: Powezie 69 noopt me tot late correcties. In de bundel heeft de
dichter het overcorned beaf, dat natuurlijk cornedbeef moet
zijn, en – net als de door hem
bewonderde Paul van Ostaijen ooit deed – actrice Asta Nielsen, wier naam hij
echter als Asta Nielssen te boek stelde. Tot daar aan toe. Op bladzijde 8 maakt
hij echt een fóut (nimmer opgemerkt, en zelfs herhaald in de latere bloemlezing
Powezie |61 |69): de oude mannen en vrouwen op de groenplaats / in
antwerpen / zittend op de banken na een warme dag / zullen nooit behoefte
hebben gehad / aan het standbeeld van breughel. [….] Welnu, op de
Groenplaats staat weliswaar een standbeeld, dat stond er ook in de zestiger
jaren reeds, maar niet van Breughel maar van Rubens.
Een van de
fraaiste verkeersverschijnselen is kielzog. Aan boord van een schip loop ik dan
ook altijd even naar achteren om te genieten van die al bij het bekijken ervan
allengs verdwijnende sporen in het water.
Oude
burgerhuizen, zoals de twee rechts op deze foto, worden dikwijls opgekocht door
projectontwikkelaars die er appartementengebouwen, zoals die links, voor in de
plaats zetten. Dat is veel lucratiever. Daarom verbaast het me dat de eigenaar
van het tweede pand links niet meer dan twee verdiepingen realiseerde. Was het
geld op? Of was het gewoon een liefhebber van laagbouw?
De
nabije kijk-, lees- en luisterkost momenteel: Painted From Memory van
Elvis Costello en Burt Bacharach, Mon Ange van Harry Cleven, Afscheid
van de handkus van Benno Barnard en Holendrecht van Wouter Kotte.
Zouden er nog mensen leven die zich
kunnen herinneren dat ze als kind naar dit charmante marionettentheatertje
hebben gekeken? Zouden zulke dingen nog gemaakt worden? En: zouden kinderen in
dit digitale tijdperk zich met een dergelijk nostalgisch kastje nog kunnen
vermaken?
We vergaapten ons in Museum De Reede aan de tentoonstelling Rembrandt
– Fotograaf avant la lettre, die etsen en tekeningen van de meester omvat.
Wat een overdonderend vakmanschap. ’s Mans oog voor detail en werk op de
vierkante millimeter zijn werkelijk adembenemend. Een aanrader. Nog te zien tot
22 mei.
Sinds
kort is er hier in de buurt een nieuwe (er zijn er in de stad al lang heel wat)
Poolse winkel (sklep) te vinden, die U Kowala werd gedoopt. Hetgeen me
tot een interessant taalkundig fenomeentje leidde: in tegenstelling tot wat je
zou denken betekent kowala in het Pools niét koala, maar hoefsmid (vandaar het
hoefijzer naast de winkelnaam).
Een naam
kan je op het verkeerde been zetten. Neem de ijsvogel (Alcedo). In
tegenstelling tot wat je zou verwachten kan die dus absoluut niét tegen
kou. Hoogstwaarschijnlijk komt de naam
van het Duitse woord voor ijzer (de felblauwe kleur van de ijsvogel
zou gelinkt zijn aan de blauwglanzende kleur van ijzer), Eisen.
Een
eigenaardigheid waaraan ik moest wennen toen ik in Vlaanderen kwam wonen was
dat mijn voornaam gaandeweg een lidwoord kreeg. Vraag maar aan d’n Bert
of Daar komt de Bert. In Nederland hoor je dat niet. In het Duits
gebeurt het ook wel dat een eigennaam een bepaald lidwoord
neemt. Het is vreemd, want volgens de logica van de grammatica is een eigennaam
per definitie bepaald, en heeft die dus helemaal geen lidwoord nodig. Extra merkwaardig is het dat het bij vrouwenvoornamen
niét gebeurt.
In het begin van de twintiger jaren
van de vorige eeuw vestigde Robert Graves zich in het dorp Islip. Geweldige
anekdote uit Goodbye To All That: “Gedurende de wintermaanden
speelde ik elke zaterdag in het voetbalelftal van het dorp. Wij ex-militairen
hadden die sport na een afwezigheid van zo’n tachtig jaar weer in Islip
ingevoerd. De negentigjarige van het dorp klaagde dat het niet meer zo’n mannelijke
sport was als in zijn jonge jaren. Hij wees over de velden naar een paar
bejaarde wilgen: ‘Dat was het ene doel,’ zei hij, ‘het andere was bijna een
kilometer stroomopwaarts. De veldwachter heeft het tenslotte verboden. Bij de
laatste wedstrijd waren er drie spelers gestorven – een was er doodgeschopt en
de andere twee verdronken elkaar in een scrimmage. Wat een prachtwedstrijd was
dat.’”
Neen, na al die jaren ben ik er nog immer niet over
uitgedacht of ik als burgemeester bouwkundige toestemming zou hebben laten
verlenen voor de bouw van de Antwerp Tower naast de Opera. Is dat nu een
geslaagde architectonische confrontatie, of gewoon een stedenbouwkundige blunder
van de eerste orde?
Het Oude Testament staat boordevol
spannende verhalen. Die inspireerden kunstenaars vaak tot verbeelding daarvan.
Het ene kunstwerk lukte wel beter dan het andere. Neem de afbeeldingen van de
dood van Eleazar de Makkabeeër, de vierde zoon van Mattathias, die in de slag bij Beth-zur tegen Antiochus
Eupator de gelederen van de vijand doorboorde. Daarbij doodde hij de olifant,
waarop hij meende, dat de koning gezeten was. Deze daad kostte hem het leven,
daar het dier hem in het neerstorten verpletterde. In het Musée Condé in
Chantilly bevindt zich in een 15de-eeuws handschrift een miniatuur
die vandaag de dag eerder op de lachspieren werkt dan heldenverering opwekt.
Wat een belachelijke olifant! Die hangoren. Die stofzuigerslangachtige slurf.
Die verticale slagtanden. Neen, dan de gravure die de onvolprezen Gustave Doré
maakte….
Wat sport in politiek gespleten
landen zoal vermag: het verbaasde me oprecht te vernemen dat in het rugby de
Ierse nationale ploeg zowel de Republiek Ierland als Noord-Ierland
vertegenwoordigt.
Er valt iedere dag wel iets te
leren. Zo hoorde ik daarstraks iemand zeggen “Ik ga even mijn pierewietske halen.”
Niemand van de andere aanwezigen leek zich af te vragen wat hij daarmee
bedoelde, dus ik vroeg het toch maar even. “Wát ga jij even halen, Johan?” “Mijn pierewietske,” herhaalde hij.
Wat dat dan wel is. Welnu, da’s Antwerps voor een steekkarretje....
De handdruk als vorm van sociale
begroeting is eigenlijk heel modern. Hij dateert uit het begin van de
negentiende eeuw. Dat steek ik op uit het boek Poses – De betekenis van
lichaamstaal in kunst van de onvolprezen Desmond Morris. Vroeger werd
de handdruk als te egalitair beschouwd. Het reliëf uit de 9de eeuw
voor Christus waarop Salmanassar III van Assyrië en koning Marduk-zakir-šumi I
van Babylon elkaar met een handdruk begroeten drukt dus uit dat zij elkaar
destijds als gelijken erkenden.
Eens in de maand ga ik voor deze rubriek met de ogen dicht voor mijn poëziekast staan om daar een willekeurige bundel uit te nemen. Deze keer is dat Sorry dat ik het paard en de hond heb doodgeschoten van Adriaan Jaeggi (Prometheus, Amsterdam, 2002), waaruit ik op bladzijde 29 Charmant opensloeg:
Lang geleden in een land hier ver vandaan begreep ik dat alle paarden mensen waren in paardenvorm. Dat heb ik jarenlang kunnen bewijzen.
Ook in de naamgeving van dieren
in de Germaanse talen zijn de Engelsen dikwijls de uitzondering op de regel.
Neem het woord konijn. In het IJslands is dat kanína, in het Deens, Noors en
Zweeds kanin en in het Duits kaninchen. Allemaal hetzelfde of verwant. De
Engelsen moesten dan weer zo nodig rabbit bedenken.