In de bossen van de Achterhoek
(in Klein Dochteren meer bepaald) viel mijn oog op een in de perceptie van deze stadsjongen
sprookjesachtig bouwsel. Maar volgens Hans en Louis was dat gewoon maar een barg. Sloeg er het Achterhoeks
woordenboek op na: ’n Barg besteet uut
één of meer roeien en’n kappe. An de roe drei i-j de bargkappe met ’n haspel óp
en neer. Met de barglere – de lange lere – klim i-j der in of uut. I-j hebt
één-, twee- en vierroejege barge. Klinkt het niet geweldig, dat
Nedersaksisch? Ze verstaan dat tot in Duitsland toe. Het is met het West-Vlaams
mijn lievelingsdialect.